Ondanks de diverse gebouwbranden die zich de afgelopen jaren hebben voltrokken, voornamelijk in het buitenland, blijkt passieve brandveiligheid nog altijd een sluitpost. Het wordt gezien als een noodzakelijk kwaad. Reden voor Installatie360 om een Ronde Tafel Sessie te organiseren om het topic meer ‘top of mind’ te krijgen. Samen met een aantal experts bespreken we de grootste misvattingen, maar ook de trends en ontwikkelingen op het vlak van passieve brandveiligheid.
Hoe leeft het thema passieve brandveiligheid onder bouwend Nederland? Mike van Veen van Abema, gespecialiseerd in bouwkundige brandbeveiliging, trapt af: “De meeste partijen in de bouw zien het nog steeds als een noodzakelijk kwaad. Er is weinig interesse voor. Het is niet zichtbaar en wordt vaak ‘vergeten’. De clichés zijn dus wel waar. Ook René Meijer van Normec, expert in certificeren, kan dat bevestigen: “Op basis van een checklist wordt bekeken wat er in een gebouw aanwezig moet zijn om in aanmerking te komen voor een certificering.
In 99% van de gevallen is het ontbreken of beperkt aanwezig zijn van brandscheidingen toch wel het pijnpunt. Bij de wat grotere gebouwen blijft het daarbij. De investeringen die achteraf gedaan moeten worden zijn te hoog. Niemand ook die er later nog naar vraagt.” Mike van Veen: “Het verandert wel. Er is anno 2020 meer aandacht voor dan tien jaar geleden. Maar er zijn nog steeds partijen die de ondergrens opzoeken, vooral om de kosten te drukken, terwijl het Bouwbesluit feitelijk al de ondergrens is. Soms komt het onderwerp pas na oplevering van een gebouw ter sprake, vanwege een gedeelde aansprakelijkheid, zodat de aannemer niet de volledige kosten voor rekening hoeft te nemen.”
Volgens Jan Liebeton van AGC, producent en leverancier van (o.a. brandwerende) beglazing, heeft dat te maken met onduidelijkheid over de verantwoordelijkheid en aansprakelijkheid. “Op moment dat dát duidelijk zou zijn, kun je partijen er op aanspreken en een veel betere vertaalslag maken. Gelukkig gaat het in de meeste gevallen goed.” Jan Schellekens van Metacon, fabrikant van onder andere branddeuren, zegt: “Uiteindelijk is de gebouweigenaar verantwoordelijk voor zijn gebouw, zo is het ook omschreven in het Bouwbesluit. De eigenaar moet voldoen aan de wet- en regelgeving.
Vandaag is het nog zo geregeld, dat als de aannemer het gebouw oplevert en overdraagt, dat hij van zijn verantwoordelijkheid af is. Dat gaat veranderen met de Wet kwaliteitsborging (Wkb) die een aannemer wel verantwoordelijk stelt gedurende een bepaalde periode na oplevering. We merken nu al dat steeds meer opdrachtgevers een gespecialiseerd bureau in de hand nemen om de aannemer te controleren tijdens de bouw, al vanaf de eerste schop in de grond gaat. Ze fungeren als kwaliteitsborgers, ook op brandveiligheid. Want bedenk goed: een brand heeft in acht van de tien gevallen een fatale afloop, vooral voor productiebedrijven.”
Er mist volgens de heren aan tafel nog veel kennis over passieve brandveiligheid. “Veel gebouweigenaren denken een brandveilig gebouw te hebben, maar snappen niet in welke mate het brandveilig is,” zegt Mike van Veen. Jan Schellekens: “Er mist heel veel kennis, ook bij architecten, bij aannemers, enz.” Mike van Veen: “Het verandert zoals gezegd wel. De bewustwording is een stuk groter dan tien jaar geleden. Er wordt ook meer gecontroleerd. Opleidingen schieten dan ook als paddenstoelen uit de grond. De Wet kwaliteitsborging is super, maar ik houd mijn hart vast. Er komen allemaal theoretisch opgeleide mensen op de bouw, terwijl de theorie en de praktijk toch twee heel verschillende zaken zijn.
Wij als applicateur kunnen het vaak niet maken zoals het zou moeten zijn, omdat in het ontwerp geen (of te weinig) rekening wordt gehouden met het aanbrengen van brandwerende voorzieningen. Dat geeft frustratie. We pleiten ervoor om bouwkundige brandpreventie hoger op de agenda te krijgen. Het is niet iets wat je ‘erbij’ doet.” Harm Leenders van Peutz Laboratorium voor Brandveiligheid kan dat bevestigen en zegt: “Maak het zoals het getest is. Helaas is de praktijk weerbarstiger. Dat komt ook door tegenstrijdige belangen. Zo blijft er voor installaties steeds minder ruimte over, laat staan voor de brandwerende voorzieningen. En als een doorvoering reeds brandwerend is afgedicht, schaamt vrijwel niemand zich ervoor om er toch nog een leiding doorheen te ‘prikken’. Dat is helaas de praktijk.”
Jan Liebeton kan zich wel vinden in de opmerking van Mike: “Passieve brandveiligheid in het begin meenemen in het ontwerp voorkomt veel problemen achteraf. Achteraf implementeren in het ontwerp maakt het ingewikkeld, dan wordt het passen en meten.” Mike van Veen: “We lopen tegen zoveel problemen aan op de bouw. We kennen alle voorbeelden wel, zoals een verkeerde ruit in een brandwerend kozijn, waarvan de combinatie niet is getest of glas dat op de kop wordt geplaatst, het is aan de orde van de dag. Het begint dus bij de architect.” Jan Liebeton vult aan: “Vergeet ook niet de rol van de aannemer en installatiebedrijven. Samenwerken leidt tot een beter ontwerp en tot betere (lees: efficiëntere) brandwerende oplossingen.” Harm Leenders: “Samenwerken leidt niet alleen tot een beter product, maar reduceert ook de faalkosten, zodat uiteindelijk iedereen er een (beter) belegde boterham aan overhoudt. Een win-win.
” René Meijer: “Bovendien voorkom je situaties zoals die nu dagelijks voorkomen waarbij een applicateur net voor oplevering nog even de doorvoeringen brandwerend moet afdichten. Ze plakken er een sticker op en het zal wel goed zijn, terwijl bouwkundige brandpreventie juist een combinatie is van oplossingen. Het gat brandwerend afdichten gaat meestal wel goed, maar de ophanging van met name het kanaalwerk, de kabelgoten, spelen hierin ook een belangrijke rol en dat strookt vaak niet met elkaar.” Mike van Veen kan dat bevestigen: “Het is een combinatie van. Iedere leiding, iedere diameter, iedere dikte van het materiaal, heeft een andere oplossing nodig. Het is niet zo dat we voor elke oplossing een siliconen- of grafietkit kunnen gebruiken. Er zijn best wel veel regels om het goed te doen.”
Harm Leenders: “Installateurs zijn vaak onvoldoende op de hoogte van hoe ze een kabelgoot brandveilig moeten ophangen, waar brandkleppen geplaatst dienen te worden, enz. Een applicateur kan daar niet veel meer aan veranderen, alleen signaleren. Als een beugel niet op de juiste plaats hangt, ben je eigenlijk al fout bezig en voldoet de gehele afdichting niet.” Mike van Veen: “Het kan inderdaad een hoop geld en frustratie besparen als vooraf de afdichtingen goed worden doorgenomen.” Volgens Harm Leenders zal het digitaal ontwerpproces daaraan een positieve bijdrage kunnen leveren. Steeds meer gebouwen worden in BIM en Revit ontworpen. Aan producenten van brandwerende oplossingen de taak om hun producten digitaal in de objectenbibliotheek beschikbaar te stellen. Die trend is al ingezet. Als een architect vervolgens een 30 minuten brandwerende deur plaatst in een 60 minuten brandwerende wand krijgt hij meteen een melding.” Het is een aardige investering voor producenten, maar daar gaat het uiteindelijk wel naar toe, verwacht Jan Schellekens. “Met zo’n digitaal bouwdossier verloopt de inspectie ook stukken efficiënter.”
Een andere belangrijke ontwikkeling is de CE-markering op brandwerende deuren en ramen, die sinds 1 november 2019 van kracht is. “We merken dat fabrikanten stappen aan het maken zijn en veel meer tests uitvoeren dan in het verleden,” weet Harm Leenders. “Dat is in ieder geval een positieve trend.” Jan Schellekens: “Groot voordeel van de CE-markering is dat nu voor alle partijen dezelfde eisen gelden en er duidelijkheid is over op welke ondergrond (type wand) je een brandwerende deur mag monteren en op welke niet. Ook de extrapolatieregelgeving ligt nu vast en is voor iedereen gelijk. Er is geen ruimte meer voor discussie. Het zal uiteindelijk de cowboys van de markt verdrijven.” Specifiek voor glas, constateert Jan Liebeton een duidelijke trend in de vraag naar gecombineerde eisen. “We krijgen aanvragen voor brandwerend glas dat tegelijk ook geluidwerend en soms zelfs kogelwerend uitgevoerd moet worden.”
We hebben gelukkig niet heel veel branden in Nederland, maar we staan wel voor de nodige uitdagingen, meent Jan Liebeton. “Er moet flink meer gebouwd gaan worden. Voor een groot gedeelte gebeurt dat in de stad en daarbij gaan we ook nog eens de hoogte in. Brandveiligheid en compartimentering zijn dan belangrijke thema’s. Daarnaast mogen we de impact van de opkomende vergrijzing niet vergeten. In een verpleeghuis zijn andere maatregelen nodig. De huidige normeringen zijn niet meer toereikend door de beperkte personele bezetting. Ook dat stimuleert de aandacht voor passieve brandveiligheid.” Onderschat bovendien de consequenties van het luchtdicht bouwen niet, voegt Jan Schellekens toe.
“Recente tests in Zweden hebben aangetoond dat de druk in een luchtdicht gebouw zodanig kan oplopen dat complete geveldelen, ramen of puien eruit worden geblazen. Je ziet echt verschrikkelijke dingen gebeuren. Ook daar hebben we als sector mee te ‘dealen’. Een belangrijke uitdaging voor de toekomst in mijn ogen. Het vraagt om andere oplossingen, mogelijk ook andere blusmiddelen, zeker door het gebruik van de moderne isolatieproducten die in de regel toch al niet bijdragen aan de brandveiligheid van een gebouw.”
PIR, PUR, vlas, wol en zelfs stro, je ziet steeds nieuwe en meer duurzame isolatiematerialen opduiken in de bouw. Harm Leenders: “Biobased bouwen is een trend die niet meer is te stoppen. Feit is wel dat je op deze manier met wat brandbaardere materialen bouwt dan het traditionele glas- of steenwol. Onder voorwaarden is met deze ‘nieuwe’ materialen wel veilig te bouwen, maar je zal aanvullende voorzieningen moeten treffen door brandvertragende middelen eraan toe te voegen. Het wordt er niet makkelijker op om een veilige situatie te creëren.” Jan Liebeton vraagt terecht: “In hoeverre is het materiaal dan nog biobased? Kun je dan niet beter terugvallen op andere, minder brandbare producten?” René Meijer vult aan: “Materialen waarvan de brandvertragende middelen niet kunnen ‘uitdampen’. Het maakt het immers alleen maar complexer.”
Harm Leenders: “Het is altijd een afweging die je moet maken. Producten kunnen inderdaad in de loop der jaren verslechteren, maar dat geldt voor alle brandwerende voorzieningen. Anderzijds, het produceren van glas- en steenwol kost weer heel veel energie. Het omgaan met deze nieuwe materialen is ook een toekomstige uitdaging. We hebben een flinke woningvoorraad neer te zetten, waarin steeds meer wordt geprefabriceerd. Er wordt dus minder klassiek gebouwd met beton en metselwerk. Het brandbare gedeelte van de constructies zal je dus afdoende moeten beschermen.
Alle labo’s zijn er druk mee. Het is mogelijk om ook met de ‘nieuwe’ materialen veilig te bouwen, maar het vraagt extra aandacht.” Een van de grootste misvattingen als het gaat om brandpreventie is dat men vaak het verschil tussen rook- en brandwering niet kan duiden. “Het zijn twee wezenlijk verschillende thema’s,” zegt René Meijer. Jan Schellekens: “De gedachtegang die bij veel mensen leeft, is dat opschuimende materialen ook voor rookwering zouden zorgen. Dat is een ernstig misverstand. Opschuimende materialen reageren pas bij 300 graden Celsius, terwijl die temperaturen niet worden bereikt in de rook.” Mike van Veen: “Een goede brand- en rookcompartimentering is een samenspel van de verschillende onderdelen in een gebouw, nl. de wanden, vloeren, deuren, kozijnen, glas, sparingen, afdichtingen, etc.
Dat moet in combinatie met elkaar goed aangepakt worden en vraagt opnieuw een optimale afstemming en samenwerking. Passieve brandveiligheid is minstens zo belangrijk als het esthetische en akoestische aspect van een gebouw,” resumeert Mike van Veen. “Het is onderdeel van het bouwproces. Dat moet tussen de oren komen bij alle betrokken partijen.” René Meijer tot besluit: “Aan ons als sector de taak om brandveiligheid telkens opnieuw onder de aandacht te brengen om steeds een beetje vooruitgang te boeken.”